Reptieleieren

Reptieleieren zijn de eieren die reptielen leggen. Deze eieren ontwikkelen zich in een amniotische schaal en bevatten de embryonale membranen amnion, chorion en allantois, plus een dooierzak die voeding en gaswisseling mogelijk maakt. De meeste reptielen zijn ovipaar (leggen eieren), maar er bestaan ook vivipaar en ovovivipaar soorten die hun jongen bij zich dragen of uit eieren halen die in het lichaam uitkomen.

Qua schaalvariatie onderscheiden zich twee hoofdtypen: veel hagedissen en slangen leggen eieren met een leerachtige, flexibele schaal, terwijl schildpadden en krokodillen doorgaans harde, kalkachtige schelpen hebben. Deze verschillen beïnvloeden hoe de eieren omgaan met vochtverlies en temperatuur tijdens de ontwikkeling.

Ontwikkeling in het ei is sterk afhankelijk van temperatuur en vocht. Bij veel soorten bepaalt de incubatietemperatuur de sekse. Incubatietijden variëren van enkele weken tot enkele maanden, afhankelijk van soort en omgeving. De meeste eieren vereisen schone omstandigheden en zekere vochtigheid om te voorkomen dat ze uitdrogen of schimmelen.

In het veld worden reptieleieren meestal in zand, aarde of begroeiing begraven of verstopt. Ouderlijke zorg is doorgaans beperkt; sommige krokodillensoorten waakzaam de nesten totdat de jongen uit de eieren kruipen. In gevangenschap en conservatieprojecten worden incubatie- en vochtigheidsomstandigheden zorgvuldig gecontroleerd om uitval te beperken. Reptieleieren vormen bovendien een belangrijk onderwerp van onderzoek naar evolutie, ecologie en conservatie.