Oorzaken zijn onder meer autoimmune bijniervernietiging (de meest voorkomende oorzaak in westerse landen), infecties zoals tuberculose, infiltratieve ziektes, genetische aandoeningen en medicijnbijwerkingen. Secundaire en tertiaire vormen ontstaan door hypofyse- of hypothalamusstoornissen, bijvoorbeeld na langdurig gebruik van glucocorticoïden, pituitary tumoren of schade. In de secundaire vorm ontbreekt cortisol, maar blijft aldosteron vaak behouden omdat de aldosteronproductie minder afhankelijk is van ACTH.
Klinisch beeld varieert. Bij primair falen komen vaak vermoeidheid, spierzwakte, gewichtsverlies, misselijkheid, lage bloeddruk en hyperpigmentatie van de huid en slijmvliezen door verhoogde ACTH. Bij secundair/tertiair ontbreken vaak hyperpigmentatie en aldosterondeficiëntie, waardoor hypotensie en elektrolytenstoornissen minder uitgesproken zijn.
Diagnose gebeurt met morganings zoals ochtendcortisol en ACTH, gevolgd door een cosyntropinetest om de bijnierschorsrespons te beoordelen. Bij primaire insufficiëntie kan de renine-aldosteronbalans informatie geven; antilichaamtesten en beeldvorming kunnen auto-immuun etiologie of onderliggende aandoeningen aantonen.
Behandeling omvat levenslange hormoonvervanging. Primair: glucocorticoïdvervanging (bijv. hydrocortison) en mineralocorticoïdvervanging (fludrocortison) met doseringsaanpassingen op basis van lichaamsgewicht, bloeddruk en renine-activiteit. Secundair/tertiair: glucocorticoïdvervanging alleen; mineralocorticoïdvervanging is meestal niet nodig. Bij adrenale crisis is onmiddellijke intraveneuze hydrocortison, vochttoediening en correctie van elektrolyten essentieel, gevolgd door overgang op onderhoud.