Drainageafstand

Drainageafstand is de afstand tussen drainagekanalen of drainagebuizen in een afwateringssysteem, doorgaans toegepast in landbouw, horticultuur en civiele waterhuishouding. Het geeft aan hoe ver de buizen uit elkaar liggen om overtollig water uit de wortelzone te verwijderen en zo wateroverlast te voorkomen en de bodem structuur en wortelgroei te bevorderen.

De juiste drainageafstand hangt af van meerdere factoren. Belangrijke variabelen zijn de eigenschappen van de bodem (waterdoorlatendheid en textuur), de diepte waarop de drains liggen, de helling van het terrein, het profiel van de grondwaterspiegel, de gewenste waterstand in de wortelzone en de mate van neerslag en evapotranspiratie. Ook de afstand tot een outlet en de gewenste drainagecapaciteit spelen een rol. In de ontwerppraktijk wordt vaak uitgegaan van berekeningen en regionale richtlijnen die rekening houden met deze factoren.

Typische waarden kunnen sterk verschillen per bodemtype. Voor kleigronden met lage doorlatendheid zijn koppelingsafstanden meestal kleiner, bijvoorbeeld circa 6 tot 12 meter. Voor middelzware textures liggen afstanden vaak tussen 12 en 20 meter, terwijl zandige gronden met hogere doorlaatbaarheid grotere afstanden kunnen hebben, vaak 20 tot 40 meter of meer, afhankelijk van de outlets en gewenste waterstand. Het exacte ontwerp is regionaal gereguleerd en projectafhankelijk, waarbij veldmetingen en bodemonderzoeken de basis vormen.

Onderhoud en toezicht blijven belangrijk: verstopping, wortelgroei of sedimentatie kunnen de efficiëntie beïnvloeden, waardoor periodieke inspectie en reiniging noodzakelijk zijn.