Home

immunosuppressie

Immunosuppressie is een gerichte onderdrukking van de activiteit van het immuunsysteem. In de medische praktijk wordt dit meestal bewust toegepast om afstoting van getransplanteerde organen te voorkomen en om auto-immuun- of ontstekingsziekten te beheersen. Immunosuppressie kan ook als bijwerking van andere behandelingen optreden, maar in de context van therapie verwijst men naar een gecontroleerde afremming van de afweer.

Therapie berust op middelen die T-cellen remmen en daarmee de immuunrespons afremmen. Voorbeelden zijn calcineurinremmers zoals

Belangrijkste indicaties zijn preventie van orgaanafstoting na transplantatie en behandeling van auto-immuunziekten zoals reumatoïde artritis, lupus

Bij immunosuppressieve therapie treden bijwerkingen vaak op. Het risico op infecties en maligniteiten neemt toe, en

Monitoring is essentieel en gebeurt per middel. Vaak is therapeutische drugmonitoring nodig, naast regelmatige controle van

cyclosporine
en
tacrolimus,
mTOR-remmers
zoals
sirolimus,
en
antimetabolieten
zoals
azathioprine
en
mycophenolaat
mofetil.
Glucocorticoïden
worden
vaak
tijdelijk
gebruikt.
Daarnaast
kunnen
monoclonale
antilichamen
en
andere
gerichte
biologische
therapieën
worden
toegepast.
Regimes
bestaan
meestal
uit
combinaties
met
aflopende
doses
om
bijwerkingen
te
beperken.
erythematodes
(SLE)
en
inflammatoire
darmziekten.
In
stamceltransplantatie
wordt
immunosuppressie
ook
gebruikt
ter
voorkoming
van
graft-versus-host
disease.
reacties
zoals
hoge
bloeddruk,
afwijkingen
in
vetstoffen,
hyperglykemie,
lever-
of
nierbeschadiging
en
beenmergsuppressie
kunnen
voorkomen.
Wondgenezing
kan
vertraagd
zijn.
Doel
is
een
balans
tussen
controle
van
de
aandoening
en
minimalisering
van
risico’s.
nier-
en
leverfuncties,
bloedbeelden
en
metabole
parameters.
Behandelplannen
worden
individueel
aangepast
en
vaccins
en
leefstijladviezen
worden
afgestemd
op
de
immunosuppressie.