immunosuppressieve
Immunosuppressieve middelen, ook wel immunosuppressiva genoemd, zijn geneesmiddelen die de werking van het immuunsysteem verminderen. Ze worden vooral toegepast om afstoting na een orgaantransplantatie te voorkomen en om ontstekings- of auto-immuunziekten te behandelen. Vaak worden deze middelen in combinatie gegeven, zodat lagere doses nodig zijn en de kans op bijwerkingen afneemt.
De belangrijkste groepen immunosuppressiva zijn:
- Calcineurinemonitoren (bijvoorbeeld cyclosporine en tacrolimus), die de activatie van T-cellen remmen.
- mTOR-remmers (sirolimus en everolimus), die celgroei en deling beperken.
- Antimetabolieten (azathioprine, mycophenolaat mofetil, soms methotrexaat), die DNA-synthese en celproliferatie remmen.
- Corticosteroïden (prednison en prednisolon), die brede ontstekingsreacties onderdrukken.
- Biologische geneesmiddelen (bijvoorbeeld rituximab, belatacept), die specifieke onderdelen van het immuunsysteem uitschakelen.
Toepassingen omvatten orgaantransplantaties (nier, lever, hart, long) en auto-immuunziekten zoals reumatoïde artritis, lupus, inflammatoire darmziekten en
Bijwerkingen en monitoringsbehoefte zijn aanzienlijk: verhoogd infectierisico, kans op maligne ziekten, nier- en leverfunctiestoornissen, hypertensie, hyperlipidemie