Home

hulppwoorden

Hulppwoorden, in correcte Nederlands meestal hulpwerkwoorden genoemd, zijn functionele woorden die samen met de hoofdwerkwoorden voorkomen. Ze dragen grammaticale informatie zoals tijd, aspect, modus en stem en dienen vaak om werkwoordelijke constructies mogelijk te maken. Ze hebben meestal niet zelfstandig een duidelijke betekenis buiten hun relatie tot het hoofdwerkwoord.

De belangrijkste typen zijn: a) hulpwerkwoorden die het voltooid deelwoord begeleiden om samengestelde tijden te vormen,

Voorbeelden: Ik heb de brief gelezen. Zij is vertrokken. Hij kan zwemmen. We moeten naar huis. Het

Opvallend is dat in het Nederlands hulppwoorden grofweg in twee groepen vallen: voltooide tijd en modaliteit.

meestal
vormen
zoals
hebben
en
zijn;
b)
modale
hulpwerkwoorden
die
modaliteit
uitdrukken,
zoals
kunnen,
mogen,
moeten,
willen
en
zullen;
c)
andere
hulpwerkwoorden
zoals
worden,
dat
wordt
gebruikt
om
de
passieve
vorm
te
vormen
of
in
sommige
constructies.
In
sommige
zinsconstructies
fungeren
hulppwoorden
ook
als
hulpmiddelen
bij
inversie
of
negatie.
boek
wordt
gelezen.
Hij
wil
graag
komen.
In
deze
zinnen
dragen
de
hulppwoorden
de
tijd,
mogelijkheid,
noodzakelijkheid
of
passieve
betekenis,
terwijl
het
hoofdwerkwoord
de
kernbetekenis
levert.
In
veel
taalhandboeken
heet
de
categorie
meestal
hulpwerkwoorden;
de
term
hulppwoorden
komt
zelden
voor
en
kan
als
foutieve
spelling
of
variatie
worden
gezien.
Desondanks
verwijst
beide
aanduidingen
naar
dezelfde
groep
grammaticale
hulpmiddelen
die
de
hoofdwerkwoorden
versterken.