Home

hoofdwerkwoord

Hoofdwerkwoord is het semantische werkwoord in een zin: het woord dat de belangrijkste handeling of toestand uitdrukt en daarmee de kernbetekenis van de clause draagt. Het hoofdwerkwoord kan in verschillende vormen voorkomen, zoals een geconjugeerde (finite) vorm in eenvoudige zinnen of een niet-geconjugeerde vorm in samengestelde tijden, zoals infinitief of participeel.

Verschil met hulpwerkwoorden. Hulpwerkwoorden (hulpwerkwoorden) drukken grammaticale informatie uit, zoals tijd, aspect of modaliteit (bijv. hebben,

Vormen en plaats in de zin. In een gewone hoofdzin zonder hulpwerkwoord staat het hoofdwerkwoord in de

Voorbeelden. Ik eet een appel. Ik heb een appel gegeten. Ik zal naar huis gaan. Dat hij

zijn,
kunnen,
moeten,
willen).
Ze
geven
geen
zelfstandig
inhoudsbetekenis
aan
de
handeling,
maar
ondersteunen
het
hoofdwerkwoord
bij
de
constructie
van
de
werkwoordfrase.
In
een
samengestelde
tijd
vormt
het
hulpwerkwoord
samen
met
het
hoofdwerkwoord
een
werkwoordfrase,
waarbij
het
hoofdwerkwoord
vaak
in
de
participiële
vorm
optreedt
(bijvoorbeeld
gegeten,
gelopen).
finite
vorm
op
de
tweede
positie
(bijv.
Ik
eet
een
appel).
Als
er
een
hulpwerkwoord
aanwezig
is,
neemt
dit
meestal
de
tweede
positie
in,
en
verschijnt
het
hoofdwerkwoord
als
infinitief
of
participium
aan
het
einde
van
de
werkwoordfrase
(bijv.
Ik
heb
een
appel
gegeten).
Met
modale
hulpwerkwoorden
blijft
het
hoofdwerkwoord
meestal
in
de
infinitief:
Ik
zal
gaan.
In
subordinate
clauses
staat
het
finite
hoofdwerkwoord
vaak
aan
het
einde
van
de
clause:
Omdat
hij
morgen
komt.
morgen
komt.
Hij
kan
zwemmen.
Hiermee
onderscheidt
het
hoofdwerkwoord
zich
duidelijk
van
de
hulpwerkwoorden
die
grammaticale
functies
vervullen.