Home

hoofdzin

Hoofdzin is in de Nederlandse grammatica een zin die op zichzelf kan staan en de kern vormt van een samengestelde zin. Een hoofdzin drukt een complete gedachte uit en kan samen met andere zinnen of zinsdelen voorkomen, zoals bij bijzinnen of nevenschikkende zinnen.

Een kenmerk van de hoofdzin is de woordvolgorde. In een hoofdzin staat het finite werkwoord meestal op

Hoofdzin versus bijzin. Een bijzin is een zin die niet zelfstandig kan staan en aan de hoofdzin

Voorbeelden: hoofdzin: «Ik ga naar huis.» hoofdzin met tweede hoofdzin: «Ik blijf thuis en ik lees een

de
tweede
positie
(V2).
Het
eerste
zinsdeel
kan
een
tijdsaanduiding,
onderwerp
of
ander
zinsdeel
zijn.
Voorbeelden:
«Vandaag
ga
ik
naar
huis.»
en
«Ik
lees
een
boek.»
Bij
inversie
in
vragen
of
nadruk
kan
het
werkwoord
ook
voor
het
onderwerp
komen:
«Ga
ik
naar
huis?»
of
«Gaat
u
mee?»
In
imperatieve
zinnen
ontbreekt
vaak
het
onderwerp:
«Ga
naar
huis.»
gekoppeld
is,
meestal
door
een
voegwoord
zoals
omdat,
zodat,
hoewel
of
dat.
In
bijzinnen
staat
het
finite
werkwoord
vaak
aan
het
eind,
bijvoorbeeld:
«Omdat
ik
moe
ben,
ga
ik
naar
bed.»
Een
samengestelde
zin
kan
uit
twee
of
meer
hoofdzinnen
bestaan,
verbonden
met
nevenschikkende
voegwoorden
zoals
en,
maar,
of.
boek.»
bijzijn:
«Ik
blijf
thuis
omdat
ik
ziek
ben.»
Door
deze
kenmerken
onderscheidt
de
hoofdzin
zich
van
de
bijzin
en
bepaalt
deze
de
basisstructuur
van
veel
Nederlandse
zinnen.