Home

bijzinnen

Bijzinnen, ook wel onderschikkende bijzinnen genoemd, zijn bijzinnen die niet zelfstandig een zin kunnen vormen. Ze hangen af van een hoofdzin en worden verbonden met die hoofdzin door een onderschikkend voegwoord of een betrekkelijk voornaamwoord. In het Nederlands worden bijzinnen in twee hoofdtypes onderscheiden: bijvoeglijke bijzin en bijwoordelijke bijzin. Elke soort vervult daarbinnen een verschillende functie.

Een bijvoeglijke bijzin (relatieve bijzin) geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin. Ze

Een bijwoordelijke bijzin (adverbiale bijzin) levert informatie over de omstandigheid van de hoofdhandeling: tijd, oorzaak, voorwaarde,

In de syntaxis kan een bijzin voorop of achter de hoofdzin staan. Als de bijzin voorop staat,

wordt
ingeleid
door
betrekkelijke
voornaamwoorden
zoals
die,
dat,
wie,
wat
of
welke.
Voorbeeld:
Het
boek
dat
ik
gisteren
kocht,
is
spannend.
Het
bijvoeglijke
deel
geeft
nader
inzicht
bij
“het
boek.”
In
dit
soort
bijzinnen
staat
het
werkwoord
doorgaans
aan
het
eind
van
de
bijzin.
doel,
concessie,
plaats,
enzovoort.Ze
wordt
ingeleid
door
voegwoorden
zoals
omdat,
want,
wanneer,
toen,
terwijl,
hoewel,
als,
indien,
zodat,
en
ook
door
infinitieven
met
te
of
om
te
(om...
te)
voor
doel.
Voorbeelden:
Ik
blijf
thuis
omdat
ik
ziek
ben
(oorzaak).
Ik
ga
naar
buiten
als
het
droog
is
(voorwaarde).
Ik
train
om
gezonder
te
blijven
(doel).
Een
infinitiefblok
met
“om
te”
geeft
vaak
doel
aan.
blijft
het
hoofdwerkwoord
meestal
in
de
tweede
positie,
en
staat
het
werkwoord
van
de
bijzin
aan
het
eind
van
die
bijzin,
bijvoorbeeld:
Omdat
het
regent,
blijf
ik
binnen.
Als
de
bijzin
achter
de
hoofdzin
komt,
blijft
de
hoofdzin
zelfstandig
en
eindigt
de
bijzin
met
zijn
eigen
werkwoord.
Bijzinnen
vormen
zo
een
essentieel
onderdeel
van
samengestelde
zinnen
in
het
Nederlands.