Home

voegwoorden

Voegwoorden (vroeger ook wel verbindingswoorden genoemd) zijn woorden die zinnen of zinsdelen met elkaar verbinden en zo de samenhang in een tekst verbeteren. In het Nederlands onderscheiden taalkundigen drie hoofdgroepen: nevenschikkende voegwoorden, onderschikkende voegwoorden en betrekkelijke voegwoorden.

Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen van gelijke rang. Voorbeelden zijn en, maar, of, want en dus.

Ondererschikkende voegwoorden maken een bijzin afhankelijk van een hoofdzin en geven vaak grammaticale functies zoals oorzaak,

Betrekkelijke voegwoorden introduceren betrekkelijke bijzinnen die een antecedent in de hoofdzin nader beschrijven. Veelvoorkomende betrekkelijke voegwoorden

Overgangen en interpunctie doelen op duidelijkheid en leesbaarheid. Nevenschikkende voegwoorden houden de structurele gelijkwaardigheid tussen clauses

Ze
geven
geen
extra
ondergeschiktheid
aan
de
tweede
zin
en
de
woordvolgorde
in
beide
hoofdzinnen
blijft
normaal.
tijd,
Voorwaarde
of
doel.
Voorbeelden
zijn
omdat,
zodat,
dat,
wanneer,
als,
terwijl,
hoewel,
indien.
Bij
onderschikkende
voegwoorden
komt
de
finite
werkwoordskolom
meestal
aan
het
eind
van
de
onderschikkende
bijzin,
en
vaak
volgt
een
komma
als
de
bijzin
voor
de
hoofdzin
staat.
zijn
die,
dat,
wie
en
wat,
en
tevens
waar,
waarvan,
waarop,
wanneer.
Ze
verbinden
de
betrekkelijke
bijzin
met
het
antecedent
en
kunnen
fungeren
als
zowel
pronoun
als
voegwoord,
afhankelijk
van
gebruik.
Voorbeelden:
De
student
die
gisteren
langs
kwam,
is
mijn
buurman.
Het
boek
waarin
hij
schrijft,
is
boeiend.
vast,
terwijl
onderschikkende
voegwoorden
een
duidelijke
hiërarchie
scheppen
tussen
hoofd-
en
bijzinnen.
Betrekkelijke
voegwoorden
voegen
descriptieve
informatie
toe
zonder
een
aparte
zin
te
veroorzaken.