Home

Gaat

Gaat is de derde persoon enkelvoud van het Nederlandse werkwoord gaan en dient als de tegenwoordige tijdsvorm voor hij/zij/het. Het betekent meestal 'gaan' of 'bewegen', en verschijnt in zinnen zoals hij gaat naar huis of de trein gaat om negen uur. De stam van het werkwoord is ga- in de tegenwoordige tijd: ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan, jullie gaan, zij gaan. Het voltooid deelwoord is gegaan.

Gaat wordt gebruikt om beweging uit te drukken en om nabije toekomst aan te geven in combinatie

Etymologie en verwantschap: gaan stamt uit het Oudnederlands gan en is verwant aan het Engelse go en

Zie ook: vervoegingen vangaan en verwante Duitse en Engelse wortels.

met
de
hulpwerkwoordconstructie
gaan.
Voorbeeld:
Ik
ga
morgen
naar
Amsterdam
(ik
ben
van
plan
morgen
naar
Amsterdam
te
gaan).
In
vragen
en
idiomatische
zinnen
komt
het
ook
voor:
Gaat
hij
mee?
Gaat
het
goed?
Een
veelvoorkomende
uitdrukking
is
alles
gaat
z’n
gangetje,
wat
betekent
dat
dingen
vlot
verlopen.
het
Duitse
gehen;
beide
stammen
uit
Proto-Germaanse
wortels.
Deze
cognaten
tonen
de
gemeenschappelijke
oorsprong
van
de
betekenis
'om
te
bewegen
naar
een
locatie'.