Home

Kernwerkwoorden

Kernwerkwoorden zijn de werkwoorden die de semantische inhoud van een werkwoordgroep dragen. Ze geven meestal een actie of toestand weer en vormen daarmee de kern van de betekenis. Voorbeelden zijn lopen, eten, schrijven, begrijpen, slapen en zijn. Ze staan tegenover hulpwerkwoorden (of auxiliary verbs) zoals hebben, zijn, kunnen, moeten, zullen, die vooral dienen om tijd, aspect of modaliteit uit te drukken en doorgaans zelf geen uitgebreide inhoudelijke betekenis dragen.

Kernwerkwoorden kunnen voorkomen als finite vormen die subject- en tijdskenmerken laten zien (ik loop, jij loopt,

In zinnen met subordinate clausules of perifrastische constructies kan het kernwerkwoord achter het hulpwerkwoord verschijnen in

De scheiding tussen kernwerkwoorden en hulpwerkwoorden is deels functioneel en contextafhankelijk: sommige werkwoorden kunnen in bepaalde

hij
liep)
en
als
niet-finite
vormen
zoals
infinitief
(lopen)
en
participia
(gelopen,
lopend).
In
samengestelde
tijden
leveren
hulpwerkwoorden
de
grammaticale
timing,
terwijl
het
kernwerkwoord
de
kernbetekenis
levert:
Ik
heb
gelopen;
Hij
heeft
geschreven;
Het
kind
slaapt.
een
niet-finite
vorm,
bijvoorbeeld
dat
hij
morgen
gaat
zwemmen
(gaan
fungeert
hier
als
hulpwerkwoord
en
zwemmen
als
kernwerkwoord).
Kernwerkwoorden
kunnen
transitive,
intransitive
of
ditransitive
zijn
en
nemen
daarbij
de
passende
argumentstructuur
van
de
zin.
contexten
als
kernwerkwoord
fungeren
terwijl
ze
in
andere
contexten
als
hulpwerkwoord
optreden.
Deze
classificatie
helpt
bij
het
analyseren
van
verbgroepen
en
de
structuur
van
Nederlandse
zinnen.