Home

transplantatieimmunologie

Transplantatieimmunologie is een tak van de immunologie die zich bezighoudt met de immuunrespons op getransplanteerde weefsels en organen. Het vakgebied bestudeert de mechanismen van afstoting, de factoren die genetische compatibiliteit beïnvloeden, en strategieën voor immunosuppressie en tolerantie om graftoverleving te verbeteren.

Een kernconcept is alloherkenning: het immuunsysteem herkent alloantigenen van de donor, met name HLA-klassen I en

Vormen van afstoting worden onderscheiden als hyperacute (snel, antibody-gedreven), acute cellulaire afstoting (T-cel gemedieerd) en antibodygemedieerde

Immunosuppressieve therapie omvat inductie- en onderhoudsregimes. Veelgebruikte medicijnen zijn calcineurinremmers (tacrolimus, cyclosporine), antiproliferatieve middelen (mycophenolaat mofetil,

Toepassingen en uitdagingen omvatten niet alleen solide-orgaantransplantaties zoals nier, lever, hart en long, maar ook hematopoëtische

II,
en
kan
daarop
reageren.
Vooraf
gevormde
anti-HLA-antilichamen
en
donor-ontvanger
mismatch
kunnen
hyperacute
afstoting
veroorzaken.
HLA-matching
en
crossmatching
(bijv.
flowcytometrische
crossmatch)
verminderen
dit
risico.
afstoting
(DSA)
met
C4d-depositie.
Chronische
afstoting
ontstaat
geleidelijk
en
leidt
tot
fibrose
en
vaatveranderingen.
Monitoring
omvat
klinische
beoordeling,
weefselbiopten
en
serologische
markers
zoals
donor-specifieke
antilichamen.
azathioprine)
en
corticosteroïden;
mTOR-remmers
(sirolimus,
everolimus)
worden
eveneens
toegepast.
Doel
is
onderdrukking
van
de
afweer
tegen
donorweefsel,
met
aandacht
voor
infectie-
en
maligniteitsrisico's.
Desensitisatie
en
tolerantie-inductie
worden
onderzocht
om
langdurige
afstoting
te
voorkomen.
stamceltransplantatie
met
graft-versus-hostziekte
(GVHD).
Nieuwe
ontwikkelingen
richten
zich
op
tolerantie-inductie,
gepersonaliseerde
immunosuppressie
en
xenotransplantatie,
maar
deze
blijven
onderwerp
van
onderzoek.