De embolie heeft meestal een cardio-embolische oorsprong, bijvoorbeeld bij atriumfibrilleren, een recent myocardinfarct, klepaandoeningen, mechanische kleppen, endocarditis of andere hartziekten. Andere bronnen zijn plaque-embolie uit de halsslagaders of de aorta, en zeldzaam paradoxale embolie via een rechts-naar-links shunt zoals een PFO. Embolische delen kunnen bestaan uit thrombus, atheromateus plaque-debris, vet, lucht of tumorcellen.
Pathofysiologie en kliniek: door afsluiting van een arterie treedt snelle ischemie op in een hersengebied, wat resulteert in neurologische uitval die beperkt tot één kant van het lichaam kan zijn, met spraak-, gezicht- of visusstoornissen en mogelijk ataxie of gevoelsstoorningen. Bij vertebrobasilaire indelingen kunnen duizeligheid, coördinatiestoornissen en afwijkingen in het gezichtsveld voorkomen.
Diagnose: acute beeldvorming is cruciaal. Een CT-scan zonder contrast wordt vaak gedaan om bloedingen uit te sluiten; MRI met DWI is gevoelig voor acute ischemie. Vascular imaging (CTA of MRA) beoordeelt de slagaders. Cardiale evaluatie omvat ECG en echocardiografie, en onderzoeken naar de oorzaak van de embolie.
Behandeling: in de eerste uren is stabilisatie en beoordeling van reperfusiecruciaal. IV trombolyse (bij geschikte patiënten) binnen 4,5 uur kan functie herstel bevorderen. Mechanische thrombectomie is mogelijk bij grote vessel occlusion en kan binnen bepaalde tijdvensters tot 24 uur overwogen worden. Anti-aggregantia of anticoagulantia kunnen na de acute fase worden ingezet, afhankelijk van de oorzaak, samen met behandeling van risicofactoren en onderliggende aandoeningen. Rehabilitatie speelt een belangrijke rol.
Prognose en preventie: uitkomst varieert sterk met locatie en omvang van de infarct, maar vroege reperfusietherapie verbetert de prognose. Secundaire preventie omvat behandeling van cardio-embolische oorzaken, antitrombotische therapie, controle van bloeddruk, glucose en lipiden, rookstop en leefstijlaanpassingen, en revalidatie.