Vaatplanten

Vaatplanten zijn een grote groep landplanten die gekenmerkt wordt door vasculaire weefsels, namelijk xyleem en phloëem. Deze vaatweefsels zorgen voor transport van water, mineralen en organische stoffen tussen wortels, stelen en bladeren. Daarmee kunnen vaatplanten groter worden en op het land leven. De meeste vaatplanten hebben wortels, stelen en bladeren en een doordachte structuur die het transport en de steun vergroot.

Vaatplanten worden verdeeld in twee hoofdgroepen: sporenplanten en zadenplanten. Sporenplanten, zoals varens en lycopodiëten, planten zich voort via sporen en kennen geen zaden. Zadenplanten produceren zaden en zijn onderverdeeld in naaktzadigen (gymnospermen) en bedektzadigen (angiospermen). Deze onderverdeling weerspiegelt verschillen in voortplanting en zaadvorming.

Sporeplanten planten zich voort zonder zaden; bevruchting gebeurt vaak in aanwezigheid van water, waarna sporen uitgroeien tot nieuwe generaties. Zadenplanten gebruiken pollinatie om zaden te vormen: bij gymnospermen komen zaden meestal voor zonder bloem, terwijl bij angiospermen zaden ontstaan na bestuiving door dieren of wind en worden beschermd door vrucht en zaadwand. Zaden bieden embryo en voedingsreserve, wat de dispersie en de overleving van jonge planten bevordert.

Vaatplanten ontstonden vroeg in de aardse geschiedenis, met vroege vorken in het Silurisch tot Devon. Hun ontwikkeling maakte kolonisatie van het land mogelijk en leidde tot een grote diversiteit van planten. Tegenwoordig vormen vaatplanten de overgrote meerderheid van terrestrische flora en leveren zij vitale ecosystemen, voedsel, hout en zuurstof voor vele organismen.