Home

vaccinefficiëntie

Vaccinefficiëntie is een term die in het Nederlands soms gebruikt wordt om de mate aan te geven waarin een vaccin ziekte voorkomt of ernst vermindert bij gevaccineerde personen. In veel wetenschappelijke contexten wordt echter gesproken van effectiviteit of werkzaamheid van vaccins. Die termen verwijzen naar vergelijkbare beschermingsprestaties, maar vaak wordt onderscheid gemaakt tussen effectiviteit in dagelijkse praktijk en werkzaamheid onder gecontroleerde onderzoeksomstandigheden. De bredere term efficiëntie kan in sommige teksten ook verwijzen naar economische aspecten van vaccinatieprogramma’s, zoals kostenefficiëntie, waardoor verwarring kan ontstaan.

In de context van volksgezondheid gaat vaccinefficiëntie doorgaans over hoe goed een vaccin beschermt tegen verschillende

Factoren die de vaccinefficiëntie beïnvloeden zijn onder meer leeftijd en gezondheidstoestand van de ontvanger, tijd sinds

Beperkingen bij het meten van vaccinefficiëntie zijn onder meer bias in observatiestudies, misclassificatie van besmettingen, en

gezondheidsuitkomsten
als
het
daadwerkelijk
wordt
toegepast
in
de
doelgroep.
De
maatstaf
wordt
meestal
uitgedrukt
als
een
percentage:
efficacy/effectiveness
=
(1
minus
de
relatieve
kans
op
de
ziekte
bij
gevaccineerden
ten
opzichte
van
ongevaccineerden)
maal
100.
Doelen
kunnen
verschillen
en
omvatten
infectie
(met
of
zonder
symptomen),
milde
ziekte,
ernstige
ziekte,
hospitalisatie
en
overlijden.
Er
zijn
vaak
verschillende
eindpunten
afhankelijk
van
de
pathogeen
en
de
gewenste
uitkomsten.
de
vaccinatie,
het
aantal
en
type
doses,
circulerende
varianten,
en
de
aanwezigheid
van
eerdere
infecties.
Daarnaast
spelen
operationele
factoren
zoals
opslag,
toedieningsintervallen
en
naleving
een
rol.
veranderingen
in
blootstellingrisico.
Beleidsbeslissingen
gebruiken
vaak
zowel
effectiviteitsgegevens
als
economische
analyses
(kosteneffectiviteit)
om
de
waarde
van
vaccinatieprogramma’s
te
beoordelen.