Uitspreken
Uitspreken is een Nederlands werkwoord met meerdere betekenissen. Primair betekent het “het uitspreken van een klank of woord”: articuleren en correct zeggen wat men bedoelt. Daarnaast kan uitspreken ook verwijzen naar het publiekelijk vastleggen van een oordeel, besluit of mening, bijvoorbeeld: “De rechter sprak een vonnis uit” of “De commissie sprak haar advies uit.”
Vormen en grammatica: uitspreken is een separabel werkwoord. Infinitief: uitspreken. Tegenwoordige tijd: ik spreek uit, jij
In de taalkunde verwijst de term “uitspraak” naar de klank- en articulatiekenmerken van hoe een woord wordt
In juridische en formele context verwijst “uitspraak” naar een besluit of oordeel van een autoriteit. Een rechter
Etymologie: afkomstig van uit- (naar buiten) en spreken. Het verwante Duitse vocabulaire sluit hierop aan: aussprechen