Drupvruchten

Drupvruchten, ook wel stenen vruchten genoemd, zijn vruchten met één zaad dat beschermd zit door een harde steen. De vrucht heeft meestal een dunne buitenhuid en een sappig vruchtvlees rondom de steen. Botanisch gezien bestaat de vrucht uit een exocarp, een mesocarp en een endocarp (de steen).

Tot de belangrijkste voorbeelden behoren kers, pruim, perzik en abrikoos. Ook kokosnoot en amandel worden tot de drupvruchten gerekend, hoewel de eetbare delen verschillen: bij kokosnoot is het endosperm in de zaad, bij amandel is het zaad het eetbare deel.

Drupvruchten komen wereldwijd voor en worden vooral geteeld in gematigde en subtropische regio's. Ze zijn belangrijk in fruitteelt en voedingsindustrie; ze worden vers gegeten, gedroogd of verwerkt in jam, gebak en conserve. De rijpingsperiode is meestal kort en kan per soort sterk variëren.

In vergelijking met andere vruchtgroepen vormen drupvruchten een duidelijk onderscheiden categorie binnen de angiospermen. Hun structuur met een harde steen onderscheidt ze van bessen, die meerdere zaden bevatten, en van pomevruchten. Deze vruchten spelen een grote rol in zowel landbouw als voeding.