Home

persoonsvorm

Persoonsvorm is de vervoegde, finite vorm van een werkwoord die overeenkomt met het onderwerp in persoon en getal. Het geeft aan wie de handeling uitvoert (eerste, tweede of derde persoon) en of het onderwerp enkelvoud of meervoud is. Daarnaast markeert de persoonsvorm vaak de tijd of de grammaticale sfeer van de zin, vooral wanneer er hulpwerkwoorden worden gebruikt.

In de tegenwoordige tijd zien we verschillende vormen die door de persoon worden bepaald: ik werk, jij

De persoonsvorm speelt een cruciale rol in de zinsstructuur. In hoofdzinnen staat de persoonsvorm doorgaans op

Het begrip onderscheidt zich van andere werkwoordsvormen zoals het infinitief (werken) en de deelwoorden (werkend, gewerkt).

werkt,
hij
werkt,
wij
werken,
jullie
werken,
zij
werken.
In
de
verleden
tijd
verandert
de
persoonsvorm
weer
mee:
ik
werkte,
jij
werkte,
hij
werkte,
wij
werkten,
jullie
werkten,
zij
werkten.
Bij
samengestelde
tijden
wordt
de
persoonsvorm
meestal
gevormd
door
het
hulpwerkwoord
te
conjugeren
(bijvoorbeeld
ik
heb
gewerkt,
hij
heeft
gewerkt;
ik
ben
gegaan,
hij
is
gegaan).
De
belangrijkste
vorm
van
het
werkwoord
zelf
blijft
dan
het
participium.
de
tweede
positie
(de
zinsvolgorde
V2).
In
bijzinnen
staat
de
persoonsvorm
vaak
aan
het
eind
van
de
zin,
bijvoorbeeld
in:
“dat
hij
komt”
of
“ik
weet
dat
hij
komt.”
Daarmee
verschuift
de
finietvorm
naar
het
einde
van
de
bijzin,
terwijl
de
hoofdzin
zijn
eigen
structuur
behoudt.
De
persoonsvorm
is
de
conjugée
vorm
die
de
relatie
tussen
onderwerp
en
werkwoord
uitdrukt
en
meteen
bepalend
is
voor
tijd
en
zinsbouw.