Home

hechtingstheorie

De hechtingstheorie is een psychologisch kader dat de vorming en werking van emotionele banden tussen kinderen en hun primaire verzorgers onderzoekt. Ontwikkeld door John Bowlby in de jaren vijftig en zestig en verder uitgewerkt door Mary Ainsworth, combineert de theorie inzichten uit ethologie, ontwikkelingspsychologie en psychoanalyse. Het benadrukt hoe vroege interacties de emotionele regulatie, sociale vooruitgang en de mentale representaties van relaties beïnvloeden, met langdurige gevolgen voor latere relaties en welzijn.

Een kernconcept is het idee van interne werkmodellen: cognitieve representaties van zichzelf, anderen en de nabijheidsrelatie

De belangrijkste hechtingsstijlen zijn: veilig (stabiel, geruststellend vertrouwen in nabijheid), angstig-ambivalent, vermijdend en gedesorganiseerd. Deze categorizaties

Toepassingen van de hechtingstheorie omvatten opvoeding en onderwijs, traumaverwerking, en psychotherapie. Interventies richten zich vaak op

Kritisch bekeken onderstreept de theorie de invloed van vroege interacties, maar er zijn zorgen over culturele

die
ontstaan
uit
vroege
ervaringen.
Verzorgers
die
sensitief
reageren
bieden
een
veilige
basis
voor
het
kind
en
dienen
als
veilige
haven
bij
stress.
Door
deze
regelmatige
interacties
ontwikkelen
kinderen
vertrouwen
en
kunnen
ze
later
relaties
adequaat
aangaan,
wat
ook
van
invloed
is
op
hun
verwerking
van
emoties
en
sociale
situaties.
De
Strange
Situation-procedure
van
Ainsworth
werd
gebruikt
om
groeistijlen
te
identificeren.
komen
uit
het
Strange
Situation-onderzoek.
In
latere
studies
zijn
er
nuance-verschillen
bij
volwassenen,
waarbij
de
Adult
Attachment
Interview
en
associaties
met
cognitieve-emotionele
regulatie
werden
ingebracht.
het
bevorderen
van
sensitiviteit
en
responsiviteit
van
verzorgers
en
het
herstellen
van
betrouwbare,
consistente
relatiepatronen.
generaliseerbaarheid,
methodologische
beperkingen
van
hechtingstests
en
de
mate
waarin
stijlen
in
volwassenen
eenduidig
blijven.
Hedendaagse
onderzoek
integreert
neurobiologische
aspecten
en
relatiegeschiedenis
en
onderzoekt
hoe
hechting
het
functioneren
op
latere
leeftijd
mede
bepaalt.