Home

hashfunctiegedrag

Hashfunctiegedrag beschrijft hoe een hashfunctie input omzet in een vaste reeks tekens en hoe de output reageert op veranderingen in de input. Belangrijke kenmerken zijn determinisme (voor een vastgesteld algoritme en input levert de hash altijd hetzelfde resultaat), een vaste uitvoerlengte en een doorgaans uniforme verdeling van mogelijke hashwaarden. Door deze eigenschappen zijn hashes nuttig voor snel vergelijken, indexeren en valideren van gegevens.

Collisions en weerstand: twee verschillende inputs kunnen soms dezelfde hash opleveren. In niet-cryptografische toepassingen is dit

Avalanche-effect en variabel gedrag: een minimale wijziging in de invoer leidt tot een aanzienlijke verandering in

Veiligheid en keuzes: veelgebruikte hashfuncties verschillen in doel en sterkte. MD5 en SHA-1 worden als onveilig

acceptabel,
zolang
de
kans
klein
blijft
en
de
dataset
beperkt
is.
In
cryptografische
contexten
streven
hashfuncties
naar
weerstand
tegen
preimage-vinding
en
tweede-voorliggende
afbeeldingen,
plus
opgave
van
collision-resistentie:
het
moet
moeilijk
zijn
om
twee
verschillende
ingangen
met
dezelfde
hash
te
vinden.
de
hash.
Sommige
implementaties
maken
ook
gebruik
van
een
random
seed
om
de
verdeling
te
beïnvloeden,
wat
de
veiligheid
vergroot
tegen
bepaalde
aanvalspatronen.
Toepassingen
variëren
van
datastructuren
(hash-tabellen)
tot
beveiliging
en
integriteit
(checksums,
digitale
handtekeningen,
password
hashing).
beschouwd
voor
cryptografische
doeleinden;
SHA-256
en
SHA-3
zijn
gangbaar
voor
veilige
toepassingen;
snelle
opties
zoals
BLAKE3
bestaan
voor
algemene
doeleinden.
Voor
password
hashing
worden
geheugenharde
algoritmen
zoals
Argon2,
bcrypt
en
scrypt
aanbevolen.
Belangrijk:
hashing
is
geen
encryptie;
een
hash
levert
doorgaans
niet
de
oorspronkelijke
input
terug
en
is
bedoeld
voor
verificatie
of
integriteit,
niet
voor
geheimhouding.