Home

orbitaalperiode

Een orbitaalperiode is de tijd die een hemellichaam nodig heeft om een volledige baan te voltooien rond een centraal massief object. Dit geldt voor planeten rond de zon, manen rond een planeet en satellieten in een baan om aarde of andere planeten. De periode wordt vaak afgekort als T en is een belangrijke eigenschap van een orbit.

Volgens de derde wet van Kepler is de periode gerelateerd aan de grootte van de baan. In

In een ideale two-body situatie is de periode vrijwel onafhankelijk van de excentriciteit van de baan; de

Er bestaan verschillende periodes die men kan onderscheiden: de siderele (of siderele) orbital period, de tijd

Voorbeelden: de Aarde rond de Zon heeft een siderele periode van circa 365,25 dagen; de Maan rond

de
gebruikelijke
formulering
geldt:
T^2
=
(4π^2/μ)
a^3,
waarbij
a
de
semi-major
axis
is
van
de
ellips
en
μ
de
standaard
gravitale
parameter
van
het
centrale
systeem,
μ
=
G(M+m).
Voor
situaties
waarin
de
massa
van
het
orbitale
object
veel
kleiner
is
dan
die
van
het
centrale
object,
kan
men
μ
≈
GM
gebruiken
en
T
≈
2π
sqrt(a^3/GM).
periode
hangt
hoofdzakelijk
af
van
de
grootte
van
de
baan.
In
werkelijkheid
kunnen
nog
pertubaties
door
andere
massa’s,
de
vorm
van
het
centrale
lichaam
en
atmosferische
wrijving
de
werkelijke
beweging
beïnvloeden,
waardoor
kleine
afwijkingen
ontstaan.
tussen
twee
opeenvolgende
plaatsen
ten
opzichte
van
de
sterren;
en
de
synodische
periode,
de
tijd
tussen
opeenvolgende
conjuncties
of
opposities
met
de
Zon
als
referentie.
De
synodische
periode
is
meestal
korter
dan
de
siderele
periode,
doordat
de
waarnemer
zelf
meebeweegt.
de
Aarde
heeft
een
siderele
periode
van
ongeveer
27,32
dagen
(synodisch
≈
29,53
dagen).
In
de
ruimtevaart
en
astrofysica
wordt
deze
eigenschap
gebruikt
bij
het
plannen
van
missies
en
het
bepalen
van
banen.