Home

oefenen

Oefenen is een Nederlands werkwoord dat betekent: praktijken of herhalen om een vaardigheid, vaardigheid of prestatie te verbeteren. Het verwijst naar het systematisch en herhaaldelijk uitvoeren van een activiteit, vaak totdat er een zekere beheersing is bereikt. Oefenen wordt veel gebruikt in muziek, sport, taalonderwijs en andere vaardigheden. Voorbeelden zijn: “Ik oefen dagelijks op de piano” en “Zij oefenen de danspassen.”

Vervoeging en zinsbouw: oefenen is een regelmatig werkwoord. Tegenwoordige tijd: ik oefen, jij oefent, hij/zij/het oefent;

Nomen en verwante termen: het zelfstandig naamwoord is oefening, dat kan verwijzen naar een oefening of trainingssessie.

Etymologie en verwantschap: oefenen heeft morfologische en semantische verwantschap met het Duitse üben, wat hetzelfde concept

wij
oefenen,
jullie
oefenen,
zij
oefenen.
Verleden
tijd:
ik
oefende,
jij
oefende,
hij/zij/het
oefende;
wij
oefenden,
jullie
oefenden,
zij
oefenden.
Voltooid
deelwoord:
geoefend,
meestal
gebruikt
met
hebben
in
vormen
als
“hij
heeft
geoefend.”
Imperatief:
“oefen!”
(en
formeel
“oefent
u”).
Het
werkwoord
wordt
vaak
gevolgd
door
een
direct
object
(de
vaardigheid
of
activiteit)
en/of
voorzetsels
zoals
“met”
(oefenen
met
een
instrument)
of
“in”
(oefenen
in
rekenen).
Verwante
termen
zijn
onder
meer
training,
herhalen,
studeren
en
repeteren.
In
onderwijs-
en
sportcontexten
staan
oefeningen
en
oefenopdrachten
centraal
als
middel
om
vaardigheid
en
begrip
te
verbeteren.
van
oefenen
of
tränken
uitdrukt.
Oefenen
blijft
een
basale
activiteit
in
leerprocessen
en
praktische
trainingen.