Home

Inbreiding

Inbreiding is het paren of fokken van verwante individuen, waardoor de kans op homozygotie toeneemt en recessieve allelen die potentieel schadelijk zijn, vaker tot uiting komen. Het komt voor in dieren- en plantenpopulaties en in menselijke gemeenschappen, vooral wanneer populaties klein, geïsoleerd of onderhevig aan bottlenecks zijn.

Een belangrijke consequentie is inbreidingsdepressie: verminderd voortplantingssucces, lagere overleving en verminderde gezondheid door de expressie van

Management en toepassingen: in dier- en plantenrassen wordt inbreiding vaak beperkt door fokprogramma's die verwantschap minimaliseren

Historisch en theoretisch kader: concepten als inbreiding en F-statistieken zijn ontwikkeld in de populatiegenetica en staan

schadelijke
recessieve
allelen.
De
mate
van
inbreiding
kan
worden
uitgedrukt
met
het
inbreidingcoëfficiënt
F,
die
de
kans
meet
dat
twee
allelen
identiek
zijn
door
gedeelde
voorouders.
Ook
genetische
relatiecoëfficiënten
en,
op
genomisch
niveau,
runs
of
homozygosity
(ROH)
worden
gebruikt
om
gerealiseerde
inbreiding
te
schatten.
en
door
afwisseling
van
stambomen.
In
conservation
biology
proberen
wetenschappers
de
genetische
diversiteit
te
behouden
door
het
vergroten
van
de
effectieve
populatieomvang
en
het
voorkomen
van
langdurige
isolatie.
In
mensen
is
consanguiniteit
(huwelijk
tussen
verwanten)
geassocieerd
met
verhoogde
risico's
op
recessieve
aandoeningen,
hoewel
prevalentie
sterk
kan
variëren
per
populatie.
centraal
in
het
begrijpen
van
populatiedynamiek,
selectie
en
genetische
diversiteit.
Modern
onderzoek
combineert
genealogische
gegevens
met
genomische
data
om
inbreiding
nauwkeuriger
te
meten
en
te
beheren.