Bastgeweben

Bastgeweven verwijst naar textiel dat geweven is uit bastvezels, gewonnen uit de schors van planten. De belangrijkste bastvezels komen van vlas (linnen), hennep, jute, ramie en kenaf. Bastvezels staan bekend om hun sterkte en stijfheid; linnen is het bekendste voorbeeld.

Tot bastgeweven textiel behoort linnen, hennepweefsel, jute-textiel en ramie-stoffen, vaak gemengd met andere vezels voor betere eigenschappen.

Productie: Bastvezels worden uit de stengel gehaald via retting (nat of dauwret), daarna worden ze losgemaakt door breken en kammen; de vezels worden vervolgens tot garen gesponnen en geweven of gebreid.

Geschiedenis: Bastvezels worden al duizenden jaren gebruikt; linnen uit vlas werd in het oude Egypte gemaakt; hennep en vlas waren belangrijk in Europa in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd; jute werd in Zuid-Azië belangrijk in de 19e eeuw. In de 20e eeuw nam de opkomst van synthetische vezels af wat de vraag deed afnemen, maar er is een hernieuwde belangstelling vanwege duurzaamheid.

Eigenschappen en gebruik: Bastvezels hebben over het algemeen een hoge treksterkte, veel vochtopname en een aanzienlijke stijfheid. Linnen is koel en sterk; hennep is duurzaam; jute is zacht en betaalbaar. Nadelen zijn beperkte elasticiteit en gevoeligheid voor kreuk en schimmel bij natte omstandigheden. Hedendaagse toepassingen omvatten kleding, woningtextiel, touwen, zakken en duurzame composieten.