betreuren

Betreuren is een Nederlands werkwoord dat betekent dat iemand ergens spijt van heeft of erin betreurt. Het kan verwijzen naar persoonlijke gevoelens, naar een gebeurtenis of naar het leed van anderen. In formele of semi-formele contexten komt het vaak voor in zinnen zoals Wij betreuren het voorval of Wij betreuren dat dit is gebeurd. In het dagelijks taalgebruik wordt vaker spijt hebben van gebruikt, maar betreuren draagt een formeler of plechtiger toon.

Het werkwoord kan met een zelfstandig object of met een dat-clausule worden gebruikt. Bijvoorbeeld: Wij betreuren dit feit. of Ik betreur dat dit is gebeurd. Het kan ook fungeren in bredere uitdrukkingen zoals “Wij betreuren het verlies” of “Wij betreuren de situatie als geheel.”

Vervoeging (tegenwoordige tijd): ik betreur, jij betreurt, hij betreurt, wij betreuren, jullie betreuren, zij betreuren. Verleden tijd: ik betreurde, jij betreurde, hij betreurde, wij betreurden, jullie betreurden, zij betreurden. Het voltooid deelwoord is betreurd, en met hebben als hulpwerkwoord vormt men bijvoorbeeld: ik heb het betreurd, wij hebben het betreurd.

Etymologie: betreuren komt uit het be- prefix met treuren, waarbij treuren betekenen ‘rouwen’ of ‘klagen’; be- geeft hier een transitive, versterkende gevoelsbetrokkenheid. Synoniemen zijn onder meer berouwen en spijt hebben van; tegenstellingen zijn bijvoorbeeld blij zijn met of verheugd zijn over.

Zie ook: spijt hebben van, berouw, berouwen.