Home

uitblazen

Uitblazen is een Nederlands werkwoord dat betekent iets met adem uit te doven door er lucht tegenaan te blazen. De uitblazing richt zich meestal op een vlam, zoals bij een kaars, maar kan ook slaan op het uitblazen van rook of een vuur. Een veelvoorkomende uitdrukking is “de kaars uitblazen”.

Grammaticaal gezien is uitblazen een scheidbaar werkwoord. In de tegenwoordige tijd zeg je bijvoorbeeld: ik blaas

Gebruik en nuance: uitblazen benadrukt het handeling door adem en is daarmee specifieker dan algemene termen

Zie ook: doven, blussen, aansteken.

de
kaars
uit;
jij
blaast
de
kaars
uit;
hij
blaast
de
kaars
uit.
In
de
verleden
tijd
is
het:
ik
blies
de
kaars
uit.
Het
voltooid
deelwoord
is
uitgeblazen,
dat
met
hebben
wordt
vervoegd:
ik
heb
de
kaars
uitgeblazen.
De
passieve
vorm
kan
bijvoorbeeld
zijn:
de
kaars
is
uitgeblazen.
Deze
passieve
vorm
wordt
doorgaans
met
zijn
of
worden
gevormd
afhankelijk
van
de
context,
vaak
met
is
uitgeblazen
in
hedendaagse
constructies.
als
doven
of
blussen.
Doven
of
blussen
verwijzen
eerder
naar
het
verwijderen
van
vuur
of
gloed
in
het
algemeen,
terwijl
uitblazen
expliciet
het
blazen
uit
doen.
In
alledaags
taalgebruik
komt
uitblazen
vooral
voor
bij
kaarsen,
vuurhaarden
en
sigarettenrook,
maar
ook
figuurlijk
kan
men
spreken
van
iets
“uitblazen”
als
men
de
adem
uitblaast
na
inspanning
of
verontwaardiging,
al
is
dit
minder
gemeengoed.