Home

omgevingsvariabele

Een omgevingsvariabele is een dynamische variabele die door een besturingssysteem wordt toegewezen aan processen. Ze bevat informatie die de uitvoering van programma's beïnvloedt, zoals het pad naar uitvoerbare bestanden, taalinstellingen en tijdelijke directories.

Omgevingsvariabelen hebben meestal een bepaald bereik; ze kunnen per proces, per sessie of per gebruiker gelden

Veel gebruikte variabelen zijn PATH (pad naar uitvoerbare bestanden), HOME of USERPROFILE (thuisdirectory), LANG of LC_ALL

Om variabelen te lezen en aan te passen bestaan platformspecifieke syntaxis. Unix: VAR=value; export VAR; echo

Beveiliging: omgevingsvariabelen kunnen gevoelige informatie bevatten en zijn vaak zichtbaar voor aangeroepen processen en mogelijk logs.

Samenvatting: omgevingsvariabelen leveren een eenvoudige, platformonafhankelijke methode om runtimeconfiguratie door te geven aan programma's, met variërende

en
worden
vaak
geërfd
door
aflopende
processen
van
hun
ouderproces.
In
Unix-achtige
systemen
worden
ze
vaak
via
een
shell
ingesteld
en
geëxporteerd,
terwijl
Windows
variabelen
in
een
omgevingsblok
van
het
systeem
of
de
gebruiker
voorkomen.
(locale),
PWD
(huidige
directory)
en
SHELL
of
COMSPEC.
In
Windows
komen
naast
PATH
ook
TEMP/TMP
en
USERNAME
voor.
"$VAR".
Windows
CMD:
set
VAR=value
en
echo
%VAR%.
PowerShell:
$env:VAR
=
"waarde";
echo
$env:VAR.
Vermijd
het
opslaan
van
wachtwoorden
in
omgevingsvariabelen
en
gebruik
in
plaats
daarvan
gespecialiseerde
geheimenoplossingen
of
beveiligde
opslag.
scope
en
platformverschillen.