Home

nietdeductieve

Nietdeductieve, in het Nederlands vaak aangeduid als niet-deductieve redenering, verwijst naar vormen van logisch redeneren waarbij de conclusie niet met absolute zekerheid uit de premissen volgt. In tegenstelling tot deductieve redenering, waarbij de conclusie zeker waar is als de premissen waar en de logica geldig is, levert niet-deductief redeneren aannemelijk bewijs, plausibiliteit of waarschijnlijkheid op. Het is een gangbare manier van redeneren in zowel dagelijkse gesprekken als wetenschappelijke praktijk, waar zelden of nooit absolute zekerheid bestaat.

Belangrijke vormen van niet-deductief redeneren zijn onder meer inductie, abductie en redeneren op basis van analogieën

In de wetenschap en epistemologie wordt niet-deductieve redenering gewaardeerd om flexibiliteit en praktische toepasbaarheid, maar ze

en
probabilistische
aannames.
Inductie
generaliseert
op
basis
van
waarnemingen
of
experimenten,
bijvoorbeeld
“alle
zwanen
die
ik
heb
gezien
zijn
wit,
dus
alle
zwanen
zijn
wit.”
Abductie
zoekt
naar
de
meest
waarschijnlijke
verklaring
voor
een
verzameling
feiten,
bijvoorbeeld
“de
straat
is
nat;
het
heeft
geregend.”
Analogie
redenering
kiest
op
basis
van
overeenkomsten
tussen
situaties
en
treft
een
plausibele
conclusie.
Probabilistische
redenering
gebruikt
kansmodellen
om
waarschijnlijkheden
voor
conclusies
te
geven,
vaak
met
behulp
van
statistiek
of
Bayesianische
methoden.
kent
ook
risico’s
zoals
bias,
overgeneralizatie
en
onzekerheid.
Nauwkeurigheid
en
verifieerbaarheid
hangen
samen
met
de
kwaliteit
van
de
onderliggende
gegevens,
de
sterkte
van
de
associaties
en
de
kansmodellen
die
worden
toegepast.