aanpast

Aanpast is a conjugated form of the Dutch verb aanpassen, meaning to adjust or tailor. It is used with a singular subject in the present tense, for example hij past aan or zij past aan. In standard spelling the verb is presented as aanpassen in the infinitive and aangepast as the past participle; aanpast itself is a finite form, not the base lemma.

Etymology and meaning: aanpassen combines the verb passen (to fit or suit) with the separable prefix aan-, which conveys the idea of adapting toward a need or condition. The prefix indicates modification rather than a complete replacement.

Usage: Aanpassen is widely used for settings, equipment, clothing, policies, and behavior. It can refer to adjusting something to better fit requirements or circumstances. The reflexive form zich aanpassen means to adapt oneself to a situation.

Forms and related words: The present tense forms include ik pas aan, jij past aan, hij past aan, wij passen aan, jullie passen aan, zij passen aan. The past tense is paste aan in the singular (ik paste aan, jij paste aan, hij paste aan). The past participle is aangepast, used with hebben: ik heb het scherm aangepast. Related nouns include aanpassing (adjustment) and aangepast (adjusted).

See also: aanpassen, aangepaste, aanpassing, zich aanpassen. Examples: De gebruiker past de instellingen aan. Het beleid is aangepast om tegemoet te komen aan de feedback. Desondanks blijft aanpast vooral een grammatical vorm in zinsverband.