Home

procescapaciteitsindicatoren

Procescapaciteitsindicatoren zijn statistische maatstaven die aangeven in hoeverre een productie- of uitwerkproces in staat is om producten binnen de vastgestelde specificaties te leveren. Zij vergelijken de spreiding en de centrering van de procesuitkomsten met de afdelingspecificaties en geven daarmee een samengevat beeld van de capaciteits- en prestatieniveaus over een bepaald tijdsvenster.

De belangrijkste indicatoren zijn Cp, Cpk, Cpm, Pp en Ppk. Cp meet het potentieel van een proces

Interpretatie en toepassing: hogere waarden duiden op betere capaciteit; conversie naar doelgroeplimieten is contextafhankelijk, bijvoorbeeld een

door
de
breedte
van
de
specificatiegrenzen
te
relateren
aan
de
spreiding
van
de
data:
Cp
=
(USL
−
LSL)
/
(6
sigma).
Cpk
houdt
rekening
met
de
positionering
van
het
gemiddelde
ten
opzichte
van
de
specificaties:
Cpk
=
min[(USL
−
mu)/(3
sigma),
(mu
−
LSL)/(3
sigma)].
Cpm
is
een
variant
die
rekening
houdt
met
afwijking
van
een
doelwaarde
T:
Cpm
=
(USL
−
LSL)
/
(6
*
sqrt(sigma^2
+
(mu
−
T)^2)).
Pp
en
Ppk
meten
de
prestaties
over
langere
termijn
met
de
totale
spreiding:
Pp
=
(USL
−
LSL)
/
(6
sigma_tot)
en
Ppk
=
min[(USL
−
mu)/(3
sigma_tot),
(mu
−
LSL)/(3
sigma_tot)].
veel
gehanteerde
streefwaarde
is
1,33
of
hoger
voor
Cp/Cpk.
Deze
indicatoren
vereisen
stabiele
data
en
normaal
verdeling;
ze
zijn
gevoelig
voor
metenfouten,
outliers
en
procesveranderingen.
Gebruik
in
combinatie
met
statistische
procesbeheersing
en
herhaalde
metingen
om
voortdurende
verbetering
te
sturen.