Home

koudeperioden

Koudeperioden zijn perioden waarin de gemiddelde temperatuur lager ligt dan het langetermijngemiddelde. In de klimaatgeschiedenis verwijst de term vaak naar glaciale fasen van het Pleistoceen, maar kan ook regionale koelere fases omvatten die niet wereldwijd overal even sterk zijn. Ze kunnen lange duur hebben en worden vaak afgewisseld met warmere interglaciale perioden.

Binnen koudeperioden worden vaak glaciale perioden onderscheiden—langdurige koudere fasen waarin grote delen van de aarde bedekt

Oorzaken van koudeperioden zijn meervoudig en complex. De belangrijkste drijfveren omvatten variaties in de aardbaan rond

Koudeperioden worden onderzocht aan de hand van proxies zoals ijskernen, zeesedimenten, boomringen, pollen en speleotheen. Deze

waren
met
ijs—en
kortere
stadia
daarin.
Voorbeelden
zijn
het
Laatste
Glaciale
Maximum
(LGM),
ongeveer
26.500
jaar
geleden,
en
de
latere
perioden
waarin
de
gletsjers
terugtrokken.
In
de
historische
tijd
wordt
soms
gesproken
van
een
Kleine
IJstijd
(ongeveer
14e
tot
19e
eeuw),
een
periode
met
algemeen
lagere
temperaturen
in
veel
delen
van
de
wereld.
Een
gerelateerd
fenomeen
is
het
Maunder
Minimum
(1645–1715),
een
periode
van
vooral
lage
zonnevlekkenactiviteit
die
samenhing
met
koelere
omstandigheden
in
Europa.
de
zon
(Milankovitch-variaties)
die
de
hoeveelheid
zonnestraling
beïnvloeden,
veranderingen
in
de
atmosferische
en
oceaan-ankeren
zoals
broeikasgasconcentraties
en
oceaancirculatie,
en
incidentele
factoren
zoals
vulkanische
uitbarstingen
die
kortdurend
temperatuur
kunnen
verlagen.
Ook
regionale
factoren
zoals
veranderende
land-
of
zeestromen
spelen
een
rol.
data
helpen
reconstructies
te
maken
van
temperatuur,
neerslag
en
klimaatvariabiliteit
over
duizenden
tot
miljoenen
jaren.
De
gevolgen
voor
ecosystemen
en
samenlevingen
kunnen
aanzienlijk
zijn,
met
verschuivingen
in
biomen,
landbouwopbrengsten
en
bevolkingspatronen.