vouwden

Vouwden is the simple past tense of the Dutch verb vouwen, meaning to fold. It is the past tense form used with plural subjects such as wij, jullie, and zij. The corresponding singular past tense form is vouwde.

Conjugation: Infinitive vouwen; present tense: ik vouw, jij vouwt, hij/zij vouwt, wij vouwen, jullie vouwen, zij vouwen. Simple past: ik vouwde, jij vouwde, hij vouwde, wij vouwden, jullie vouwden, zij vouwden. Past participle: gevouwen.

Usage: Vouwden appears in narratives and instructions describing completed folding actions in the past. Examples: Wij vouwden de kaarten voor de demonstratie. Jullie vouwden de brochures op in drie vouwen. Zij vouwden de posters op voordat het evenement begon.

Etymology and notes: Vouwen is a regular weak verb with roots in the Germanic language family. The past tense vouwden is formed with the -den suffix for plural subjects, while the singular past tense is vouwde. The past participle gevouwen is used in perfect tenses such as hebben gevouwen.