klaarmaakt

Klaarmaakt is the third-person singular present tense form of the Dutch verb klaarmaken, meaning to prepare or to get ready. It denotes that someone or something is in the act of making something ready in the present.

Etymology and form: Klaarmaken is a composite of klaar (ready) and maken (to make). In standard Dutch, many verbs with a separable prefix yield a two-word present tense: hij maakt klaar, zij maakt klaar. The single-word form klaarmaakt is not the usual orthography in contemporary standard Dutch, and when used it is typically found only in older texts or certain dialectal writings. In everyday use, the two-word construction remains the norm.

Usage and conjugation: For general reference, the present tense forms are: ik maak klaar, jij maakt klaar, hij maakt klaar, wij maken klaar, jullie maken klaar, zij maken klaar. The related non-present forms are klaarmaken (infinitive), ik maakte klaar (past simple), en klaargemaakt (past participle). Although klaarmaakt appears infrequently as a written form, speakers would generally produce phrases such as hij maakt het eten klaar rather than hij klaarmaakt het eten.

Examples: Hij maakt het lunchpakket klaar voordat hij vertrekt. De kok maakt de keuken klaar voor de dienst. Note that these illustrations use the standard two-word form; klaarmaakt may appear in historical or dialect texts as an alternative spelling.

See also: klaarmaken, klaar (ready), separable verbs.

In sum, klaarmaakt represents a present-tense form associated with the verb klaarmaken, but the common, modern Dutch usage prefers the two-word form maakt klaar.