Home

zinsopbouw

Zinsopbouw is de structuur van zinnen en de regels die bepalen hoe zinsdelen zoals onderwerp, werkwoord en overige zinsdelen zich tot elkaar verhouden. In het Nederlands gaat zinsopbouw over de volgorde van deze delen in hoofd- en bijzinnen, en over verschuivingen zoals inversie en fronting.

In een eenvoudige hoofdzin is de basisvolgorde meestal onderwerp – persoonsvorm – overige zinsdelen (S-V-O). Voorbeeld: Jan leest

Bijzinnen werken anders: in bijzinnen staat de finite werkwoordsgroep vaak aan het eind van de bijzin. Voorbeeld:

Belangrijke zinsdelen zijn onder andere: onderwerp (wie of wat bepaalt de handeling), werkwoordsgroep (de persoonsvorm(en) en

dagelijks
een
boek.
Als
een
zinsdeel
voorop
staat,
verschuift
de
volgorde
en
staat
de
persoonsvorm
direct
na
dat
zinsdeel:
Vandaag
leest
Jan
een
boek.
Bij
vragende
zinnen
wordt
de
persoonsvorm
vaak
aan
het
begin
geplaatst:
Leest
Jan
vandaag
een
boek?
Negatie
verschijnt
meestal
na
de
persoonsvorm,
bijvoorbeeld:
Jan
leest
niet
vandaag
een
boek.
Ik
denk
dat
Jan
morgen
naar
huis
gaat.
In
samengestelde
zinnen
kunnen
hoofd-
en
bijzin
met
nevenschikkende
of
onderschikkende
voegwoorden
verbonden
zijn:
Jan
leest
en
Piet
schrijft.
eventuele
hulpwerkwoorden),
lijdend
voorwerp
en
meewerkend
voorwerp,
en
bijwoordelijke
bepalingen
(tijd,
plaats,
oorzaak,
etc.).
De
regels
van
zinsopbouw
worden
toegepast
in
zowel
geschreven
als
gesproken
taal
en
vormen
de
basis
voor
grammaticale
correctheid
en
duidelijke
communicatie.