Home

zinsbegrippen

Zinsbegrippen zijn de basisbegrippen die worden gebruikt om de structuur van een zin in de Nederlandse grammatica te beschrijven. Ze helpen bij het analyseren wie wat doet, wat er mee gebeurt en waar, wanneer of hoe dat gebeurt. In de traditionele grammatica komen verschillende zinsbegrippen terug die samen een zin structureren.

De belangrijkste zinsbegrippen zijn onder meer: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen. Het

Naast deze kernbegrippen bestaan er nog andere zinsdelen die de betekenis van een zin uitbreiden, zoals bijvoeglijke

Zinsbegrippen zijn fundamenteel in taalonderwijs, grammatica‑ontleding en taaltechnologie. Zie ook: zinsdeel, zinsontleding, syntaxis.

onderwerp
geeft
aan
wie
of
wat
de
handeling
verricht
of
waarover
iets
wordt
gezegd.
Het
gezegde
is
het
werkwoordelijke
deel
van
de
zin
dat
de
handeling
of
toestand
uitdrukt;
bij
zinnen
met
een
naamwoordelijk
gezegde
kan
dit
bestaan
uit
een
koppelwerkwoord
en
een
predicatief
deel.
Het
lijdend
voorwerp
is
wat
de
handeling
ondergaat;
het
meewerkend
voorwerp
geeft
aan
voor
wie
of
aan
wie
de
handeling
is
bedoeld.
Bijwoordelijke
bepalingen
leveren
aanvullende
informatie
over
tijd,
plaats,
wijze,
oorzaak
of
doel
van
de
handeling.
bepalingen
die
een
zelfstandig
naamwoord
nader
omschrijven
en
voorzetselvoorwerpen.
Voorbeelden
helpen
de
begrippen
concreet
te
maken:
“Jan
leest
een
boek.”
Onderwerp:
Jan;
gezegde:
leest;
lijdend
voorwerp:
een
boek.
“Ik
geef
Marie
een
cadeau.”
Meewerkend
voorwerp:
Marie;
lijdend
voorwerp:
een
cadeau.
“Gisteren
liep
hij
snel
naar
huis.”
Tijd:
Gisteren;
bijwoordelijke
bepaling:
naar
huis.