vingerbewegingen
Vingerbewegingen verwijzen naar de bewegingen van de vingers en duim die nodig zijn voor grijpen en manipuleren. De belangrijkste gewrichten zijn de proximale interfalangeale (PIP) en distale interfalangeale (DIP) in elke vinger, en het metacarpofalangeale (MCP) gewricht aan de basis. Bij de duim speelt het carpometacarpale (CMC) gewricht een sleutelrol, in samenwerking met de MCP en de IP-gewrichten. Deze bewegingen worden gecoördineerd door zowel extrinsieke spieren uit de onderarm als intrinsieke handspieren, ondersteund door proprioceptieve en cutane feedback.
De belangrijkste bewegingen zijn flexie (buigen) en extensie (strekken) van de MCP, PIP en DIP. Abductie en
Extrinsieke spieren uit de onderarm (bijv. flexor digitorum superficialis/profundus, flexor pollicis longus, extensoren) leveren de bewegingen,
Storingen in vingerbewegingen kunnen de functionele grip beperken. Letsel aan zenuwen (bijv. mediane, ulnaire of radiale)