Home

vingerbewegingen

Vingerbewegingen verwijzen naar de bewegingen van de vingers en duim die nodig zijn voor grijpen en manipuleren. De belangrijkste gewrichten zijn de proximale interfalangeale (PIP) en distale interfalangeale (DIP) in elke vinger, en het metacarpofalangeale (MCP) gewricht aan de basis. Bij de duim speelt het carpometacarpale (CMC) gewricht een sleutelrol, in samenwerking met de MCP en de IP-gewrichten. Deze bewegingen worden gecoördineerd door zowel extrinsieke spieren uit de onderarm als intrinsieke handspieren, ondersteund door proprioceptieve en cutane feedback.

De belangrijkste bewegingen zijn flexie (buigen) en extensie (strekken) van de MCP, PIP en DIP. Abductie en

Extrinsieke spieren uit de onderarm (bijv. flexor digitorum superficialis/profundus, flexor pollicis longus, extensoren) leveren de bewegingen,

Storingen in vingerbewegingen kunnen de functionele grip beperken. Letsel aan zenuwen (bijv. mediane, ulnaire of radiale)

adductie
vinden
vooral
plaats
bij
de
MCP-gewrichten;
de
duim
voert
oppositie
uit,
waarmee
hij
contact
maakt
met
de
andere
vingertoppen.
Bij
dagelijks
handelen
komen
grijpen
en
fijne
manipulatietaken
voor,
zoals
pinch
grip
(duim
tegen
wijs-
of
middelvinger)
en
power
grip
(omslag
rond
een
object).
terwijl
intrinsics
(thenar
en
hypothenar
spieren,
interossei,
lumbricals)
precisie,
stabiliteit
en
de
fijne
ab-/adductie
geven.
Proprioceptie
en
sensorische
feedback
uit
huid
en
pezen
sturen
coördinatie
en
leerprocessen.
De
motoriek
wordt
gereguleerd
door
de
motorische
cortex,
input
uit
de
basale
ganglia
en
de
cerebellum.
of
aandoeningen
zoals
trigger
finger
en
Dupuytren-contractuur
kunnen
bewegingen
belemmeren.
Klinisch
en
in
onderzoek
worden
vingermogelijkheden
beoordeeld
met
spierkracht
en
grijpmacht,
evenals
kinematische
analyses
en
goniometrie.