Home

Werkwoordvervoeging

Werkwoordvervoeging is het systeem waarmee Nederlandse werkwoorden veranderen zodat ze overeenkomen met de persoon en het getal van het onderwerp, en met tijd en modaliteit. Het omvat de tegenwoordige tijd, de verleden tijd (imperfect en voltooid), en vormen die de passieve stem en modale betekenissen mogelijk maken.

In de tegenwoordige tijd worden regelmatige werkwoorden als volgt vervoegd: ik werk, jij werkt, hij werkt, wij

De verleden tijd (onvoltooid verleden tijd) wordt meestal gevormd met -de of -te aan de stam, en

De voltooide tijd wordt gevormd met een hulpwerkwoord hebben of zijn en een voltooid deelwoord. Voor regelmatige

Passieve constructies gebruiken worden + voltooid deelwoord: het boek wordt gelezen. Modale werkwoorden (kunnen, moeten, willen, mogen,

werken,
jullie
werken,
zij
werken.
Onregelmatige
werkwoorden
hebben
afwijkende
vormen;
bekendere
voorbeelden
zijn
zijn
(ik
ben,
jij
bent,
hij
is)
en
hebben
(ik
heb,
jij
hebt,
hij
heeft).
Bij
modale
werkwoorden
is
de
vorm
bovendien
vaak
afhankelijk
van
de
persoon,
zoals
kunnen
(ik
kan),
moeten
(ik
moet).
-den
of
-ten
in
de
meervoudsvormen.
Bijvoorbeeld:
ik
werkte,
jij
werkte,
hij
werkte;
wij
werkten,
jullie
werkten,
zij
werkten.
Welke
uitgang
geldt,
hangt
af
van
de
stamklank
volgens
de
t
kofschipm-regel.
Er
zijn
ook
onregelmatige
stammen
die
afwijkende
vormen
hebben.
werkwoorden
geldt:
ik
heb
gewerkt;
hij
heeft
gelopen.
Verplaatsingen
of
verandering
van
toestand
gebruiken
vaak
zijn
(ik
ben
gegaan).
Het
voltooid
deelwoord
wordt
meestal
gevormd
met
ge-
(gewerkt,
geleefd),
maar
er
bestaan
uitzonderingen
en
speciale
regels
bij
scheidbare
en
onregelmatige
stammen.
zullen)
combineren
met
de
infinitief
van
het
hoofdwerkwoord:
ik
kan
lezen,
hij
moet
gaan.