Home

Werkwoordsvormen

Werkwoordsvormen zijn de verschillende vormen waarin een werkwoord kan voorkomen om tijd, aspect, persoon, getal en stem uit te drukken. In het Nederlands worden niet-finitieve en finite vormen onderscheiden. Niet-finitieve vormen zijn het infinitief, het te-infinitief en de deelwoorden: het tegenwoordige deelwoord (-end) zoals lopend en het voltooid deelwoord (ge- + stam + -d/-t of onregelmatige vormen zoals geweest, gelopen). De te-infinitief komt vaak voor na bepaalde werkwoorden of bijvoeglijke uitdrukkingen, bijvoorbeeld om te werken of om te helpen.

Finite vormen dragen expliciet de persoon en het getal van het onderwerp en worden gebruikt om tijd

De imperatieve vorm geeft bevel of verzoek: loop! (jij) of loopt! (jullie). De passieve stem wordt gevormd

uit
te
drukken.
In
de
tegenwoordige
tijd
(ott)
krijg
je
bijvoorbeeld:
ik
loop,
jij
loopt,
hij
loopt;
wij
lopen,
jullie
lopen,
zij
lopen.
In
de
verleden
tijd
(ovt)
verandert
de
stam:
ik
liep,
jij
liep,
hij
liep;
wij
liepen,
jullie
liepen,
zij
liepen.
De
voltooide
tijd
(voltooid
tegenwoordige
tijd)
combineert
het
hulpwerkwoord
hebben
of
zijn
met
het
voltooid
deelwoord:
ik
heb
gelopen;
zij
zijn
gegaan.
De
voltooide
verleden
tijd
(pluperfectum)
drukt
iets
uit
dat
vóór
een
ander
verleden
heeft
plaatsgevonden:
ik
had
gelopen.
Voor
de
toekomst
wordt
meestal
zullen
+
infinitief
gebruikt:
ik
zal
lopen
(of
hedendaags:
ik
ga
lopen).
met
worden:
De
brief
wordt
geschreven,
vaak
gevolgd
door
het
voltooid
deelwoord.
Binnen
de
werkwoordskunde
onderscheiden
we
zwakke
(regelmatige)
en
sterke
(onregelmatige)
werkwoorden,
en
vaak
ook
gemengde
vormen.
Deze
variatie
bepaalt
hoe
de
verschillende
vormen
worden
gevormd
en
gereproduceerd
in
zinnen.